Het Gender Rebels team is blij dat Anne van Veen op de lijn kwam. In het boek 'Van huis uit' (2023) staan liefdevolle verhaaltjes die zij en haar vader Herman van Veen elkaar schreven. Eén van die verhalen betreft het verdriet van Anne en haar vrouw om een 'lotgenote' die voor transitie koos. Lees het hieronder zelf.
Absoluut (II)
Een zaterdagmorgen op de tuin, een busje met broden. De Veldkeuken uit Bunnik was gearriveerd. Broden op bestelling voor klanten met een oogstaandeel en andere aanloop. Tuinders laadden de kratten uit en stalden de Houthakkers en de Pains gris uit in de eikenhouten oude open boekenkast. Niet storen gaarne, dit was een precisieklusje. Het meisje van het busje, in een wit oversized T-shirt, afgeknipte spijkerbroek tot net op de knie, petje op, een ringetje in haar oor, liep op Vans mét sportsokken op en neer tussen het bakkersbusje en de schuur annex winkel van de tuin. Onder haar pet gemillimeterd haar, haar ogen hadden de glans van een schoffie, zo las ook de gesloten maar schuine glimlach. Mijn vrouw en ik stootten elkaar aan.
‘Dat is er een van ons,’ zeggen we altijd ten overvloede in soortgelijke situaties. Een warm gevoel. We dwaalden nog wat rond voor de toegang van de schuur terwijl de tuinders nog immer druk schrijvend de bestellingen op orde brachten en het meisje voor een laatste stapel taarten en broden naar de toonbank liep. Het was heet.
Op de terugweg veegde ze het zweet onder haar pet vandaan met de palm van haar linkerhand, opende het portier van de bestuurder om in te stappen. ‘Is het een leuke baan?’ riep ik voor ze helemaal weg was. Het meisje trok haar rechterbeen weer in en slofte terug onze kant uit. ‘Ik was benieuwd. De bus rijden, heel sympathieke plekken waar je moet leveren, vroeg op de ochtend, hartje zomer, hoe moet dat zijn?’ ‘Het lijkt háár de gedroomde zomerbaan,’ voegde mijn lief eraan toe en wees naar mij. Het meisje gnuifde. ‘Ja, ’t leek me heel romantisch,’ bevestigde ik. ‘Nu ik je tref, kan ik ’t eindelijk vragen.’ Het meisje lachte. ‘Zo dacht ik ook. Maar je moet de broden ook zelf inladen, sorteren. Dat wist ik niet toen ik eraan begon. Vandaag is het bijvoorbeeld een puinzooi,’ ze gebaarde naar de bus, ‘ik loop hopeloos achter, ik had al op mijn volgende bestemming moeten zijn. Maar het is wel lekker…’ ‘Dat je alleen bent,’ vulde ik aan. Ze knikte. ‘Beetje muziek luisteren…’ ‘Nou,’ zei ik verlekkerd. ‘Maar het blijft er niet bij.’ Mijn lief knikte, ze was begaan met de broodbusbestuurder en het takenpakket. ‘Wel, je moest maar weer verder,’ opperde ik. ‘Ja, ik moet gaan.’ ‘Ga je dit baantje na de zomer voortzetten?’ ‘Minder.’ ‘O?’ antwoordden mijn lief en ik verbaasd. ‘Ik ga studeren.’ ‘Ah,’ opnieuw in koor. Het meisje glimlachte. ‘Wát ga je studeren?’ ‘Bosen natuurbeheer.’ ‘Wageningen,’ gokte mijn vrouw. ‘Wageningen.’ ‘Tof.’ ‘Heel.’ ‘Wij hebben er nog rondgekeken voor een huis, hè schat,’ en ik tikte mijn vrouw aan. ‘Ja, Wageningen is een fijne…’ Het meisje draaide een kwartslag, aarzelde even en liep toen al pratend terug naar de bestelbus. ‘Links, ruimdenkend, tolerant.’ ‘Dat.’ Een uitgebreidere reactie zat er niet in. Het meisje trok het portier open en stapte in. ‘Nou, succes,’ riep ik hees en hoog. ‘Gaat lukken. Ik blijf voorlopig nog wel even hier terugkomen, ik moet altijd wennen.’ Met de palm van haar linkerhand veegde ze over haar voorhoofd. ‘Snap ik.’ ‘Doe maar lekker,’ zei ook mijn lief. ‘Dan zien we je nog wel.’ Het meisje lachte verlegen. Ze lichtte haar kin, knikte haar hoofd naar achteren en trok het lavendelblauwe portier achter zich dicht. Behendig keerde ze de auto en reed het pad af. Wij staken onze hand op en keken haar na.
Zodra de bus voorbij de zomereik uit het zicht was, weg bij de processierupsenplaag, lieten we onze handen zakken. Binnen een seconde keken mijn vrouw en ik elkaar indringend aan. We hadden het beiden opgemerkt. Er zat een breuk in haar stem, het keelgeluid schoot van laag naar hoog, als een omgekeerde baard in de keel. Duidelijk. Het meisje was in transitie. We zwegen en pakten onze fietsen, bij de schuur groetten we de dienstdoende vrijwillig werkzame winkeldame achter de taartenvitrine.
Halverwege de vijfentwintig minuten durende terugweg hadden we het er pas over, ik was verdrietig, jij voelde je ellendig. De rest van de dag bleven die gevoelens bij ons en ook de nacht wist ze niet te verdrijven.
De volgende ochtend op onze vroege wandeling in het Sterrenbos zeiden we geen woord. Bij de Konijnenberg was het automatisch rechtsom, als ware deze Konijnenheuvel een rotonde. In de bocht ontdekten we een minikikkertje. Mijn vrouw boog diep voorover. ‘Voor déze kikker ben je dus niet bang?’ ‘Nee. Zal ik hem terugzetten, straks vertrapt iemand hem.’ Een ouder echtpaar haalde ons in. ‘Onze tuin zit er vol mee,’ riep de dame in Gore-Tex. Het stel verdween onder het loof van het Paraplulaantje. ‘In de zomer ziet het er weer zo anders uit,’ sprak ik. Vrouwlief knikte. We zwegen weer.
Op de Tomos Revival-snorbrommer terug naar huis hielden we het niet langer, eindelijk kwam het eruit. Dat meisje van gisteren. Zo’n leuk meisje. Een meisje zoals wij. Wat het ons deed dat ze in transitie was. We spraken erover tot aan de voordeur van ons portiek. Daar ging lief me voor. Op driekwart van de trap draaide ze zich om. Ze zag dat de tranen in mijn ogen stonden en fronste haar wenkbrauwen: ‘Heb je vrienden aan wie je dit kwijt kunt, met wie je dit verdriet kunt delen?’ Ze fronste opnieuw. ‘Misschien.’ ‘Dat is niet veel,’ antwoordde ze. ‘Dat ís niet veel.’ Ze zuchtte. ‘Het is erg hè, dat er zo’n taboe op rust.’ Ik knikte. ‘Het is zo’n gestaald gesprek. Het ademt niet meer.’ We liepen verder omhoog. Mijn vrouw viste haar sleutels uit de zak van haar spijkerjack, we waren bij onze voordeur en het rekje voor de wandelschoenen, ze begon haar veters los te maken. ‘Het is treurig.’ ‘Heel.’ Ik schopte mijn schoenen uit.
Kan ik het aan jou kwijt? dacht ik in een flits toen ze me vroeg of er iemand was aan wie ik dit vertellen kon. Ja, ik denk van wel. Je zou me zelfs vragen wat me zo verdrietig stemde. Dan zou ik zeggen: blééf ze maar zo, bleef ze maar een meisje zoals wij, pap. Zoveel jongensachtig uitziende meisjes worden jongens, zoveel jongens worden meisjes, momenteel. Ik mis ons. Meisjes zoals Han en ik lijken te verdwijnen, en dat voelt rauw: als een verlies. Wat niet betekent dat dit allemaal niet mag en kan. En misschien is het een opleving. Waait dit ook weer over. Het is alleen zo absoluut, een transitie. En wat wordt bevochten, het binair ofwel tweegeslachtsmodel, komt feitelijk dichterbij. Je houdt jongens en meisjes, je houdt mannen en vrouwen, die zich bovendien niet zelden tot elkaar verhouden in een hetero-construct. Een emeritus hoogleraar genderstudies zei ons laatst: ‘Mensen lijken gender (sekse) te zijn gaan koppelen aan de seksuele geaardheid. De gedachtegang of verwarring klinkt dan zo: ik voel me een jongensachtig meisje, ik val op meisjes, o, dan zal ik wel een jongen zijn. Los van andere motieven of redenen.’
Exact dit zie ik ook. Snap je het, papa?
Anne van Veen: 'Van huis uit. Gedachten tussen vader en dochter'
Uitgeverij Thomas Rap (2023), 224 bladzijden. Te koop in de betere boekhandel en online.